Vasthoudendheid in een wereld van verlept geloof.
Ie ben-nie van hier
Het was een zomerse zondagochtend. Ik ben weer terug in het dorp waar ik opgroeide. Het contrast tussen Randstad en Biblebelt is groot. Het palet aan kerkfilialen nog groter. Je kan hier te kust en te keur, zou je zeggen. Maar bij binnenkomst werd al duidelijk dat wij, verhuist van de kust, vooral werden gekeurd door het lokale kerkvolk.
Een déjà vu uit mijn kinderjaren echode door mijn hoofd: ‘Ie ben nie van hier…’ Toen was mijn Deens beter dan dit dialect, maar ik herinner me nog datzelfde asielzoekersgevoel. ’t Dorp lijkt niet veel verandert.
Gezessen namen we plaats op de achterste rij, terwijl de aandacht van de goegemeente zich weer voorwaarts richtte. De zang is sober. De teksten recht uit het hart. Wat dat betreft zou ik me in één keer thuis kunnen voelen. Het mocht niet lang duren.
Zieke zaligheid
Vervreemding zette in zodra de predikant besloot zijn verhaal te beginnen met een aantal disclaimers. Met brede stroken werd een plaatje geschilderd van het lijdenvraagstuk. Een thema waar één zondagochtendpreek onmogelijk recht aan kon doen.
Grofweg kwam het erop neer dat ziekte ‘niet altijd’ het gevolg van zonde hoeft te zijn. Het gelovig gebed van oudsten zou de zieke weliswaar kunnen genezen, maar dan wel ‘als het in Gods timing ligt’. Tevergeefs zocht ik naar die laatste clausule binnen de genoemde tekstverwijzing. Kort daarna moest ook het bekende Jesaja 53:5 het ontgelden. Blijkbaar was zelfs Mattheüs abuis in zijn verwijzen naar die passage, want het ging ‘niet zozeer over ziekte’, aldus de prediker. Gemakshalve werd Petrus’ hart onder de riem naar mishandelde slaven en vervolgde broeders, ook nog even op zieken geplakt. Hun geduldig lijden zou God immers verheerlijken. En zo nog wat Bijbeltjeprik.
Ondertussen stond de vertwijfeling omtrent genezingskansen en de reden van eigen lichamelijk lijden, bij verschillende gemeenteleden op het gezicht af te lezen. En de uitspraak, ‘Ziekte is niet zielig; ziekte is zalig’, bracht geen verlichting.
Anticiperend herhaalde de man nog maar een keer dat hij zelf altijd gezond was geweest. Toch, zo verzekerde hij, kon hij zich wel degelijk voorstellen dat ziekte een strijd en een lijdensweg kon zijn.
Zware kost
Daar zat ik dan op de achterste rij. Naast de liefde van mijn leven, die ik terugkreeg uit een dodelijk, comateuze toestand. Met op haar schoot onze wonderboy: een aanwezig mannetje waarvan de specialisten mij destijds een kwartier lang hadden verzekerd dat hij als ‘vrucht’ te belastend was voor de overlevingskansen van mijn vrouw. Onverantwoordelijk genoeg had ik geen akkoord gegeven voor abortus. Hoe kon ik ook? We hadden nog 3 kinderen ontvangen die we niet konden krijgen volgens de gynaecoloog.
Deze preek was lastig te prakken tot eetbare spijze. Wij zijn inmiddels halverwege onze perfect storm. Chronische pijn vanwege een verkeersongeval houdt me nog steeds wakker ’s nachts. En ook staan we nog altijd in koppig geloof om de uitgevallen linkerzijde van mijn lief volledig herstelt te zien. Maar dit staaltje exegetisch stuntvliegen viel me zwaar op de nuchtere maag.
Geloofsverstoppertje
Nu weet ik wel dat iemand met een mening en beperkt voorstellingsvermogen, het altijd aflegt tegen iemand met een mening én een ervaring. Toch is het opmerkelijk hoe gebrek aan genezingservaring zo gemakkelijk als exegetisch filter wordt aangegrepen.
Het relaas van vanochtend verschilde in die zin weinig van wat veel gezondheidspredikers met regelmaat ten gehore brengen. Bij publiekelijk confrontatie van ernstige ziekte, willen de laatsten nog wel eens hun eigen ongeloof maskeren, door te stellen dat God enkel kan genezen als de zieke gelooft. Alsof de dode jongeling van Naïn die optie nog had.
Op eenzelfde wijze houdt de zo-de-Heere-het-wil-prediker zichzelf in de luwte. Het tekortschietend gebed van oudsten wordt alleen gepareerd door zich achter de soevereiniteit van God te verschuilen. Of erger, door te suggereren dat de Schepper van gezonde lichamen eer zou ontvangen door ons ziek-zijn.
De hamvraag
Wat had ik graag zijn frustratie gehoord. Dezelfde frustratie die de discipelen uitten toen ze na hun eigen gebedsfiasco aan de Heere Jezus vroegen: ‘Waarom konden wij het niet doen?!’ en vervolgens een standje kregen vanwege hun ongeloof. En die niet onbelangrijke heads-up dat niets onmogelijk is (Mt. 17:19-21).
Als collega prediker had ik hem willen vertellen dat de geest van de preek belangrijker is dan flaneren met een fraai verzonnen exegese. Dat interesseert namelijk niemand.
Wel hoeveel mensen niet werden genezen toen jij voor hun bad. En hoe vanuit die gebrokenheid over je eigen tekortschieten de wanhoop toesloeg. Radeloosheid, die zich hopelijk vertaalde in een koortsachtig bidden en vasten—de sleutel die de Here Jezus zijn boys aanreikte. En hoe je kwam tot hernieuwde passie om, ondanks je eigen ongeloof, toch weer uit te stappen en opnieuw zieken de handen op te leggen.
Exit
Ik loop niet graag een kerkdienst uit. Maar bij het zaaien van zoveel twijfel omtrent het karakter en de wil van God, moet je soms als echtgenoot en vader je gezin beschermen. Dan ga je niet wachten op een oogst van hopeloosheid. Want aangeprate berusting helpt niet. Geloof is en blijft een strijd. Daarin zoek ik medestrijders. Niet een bataljon dat zich al heeft overgegeven en ziekte zalig verklaard.
Op weg naar de speeltuin wijst mijn zoontje enthousiast naar een veld vol bloemen. Een carnaval van kleuren in een wereld van verlept geloof. ‘Kijk pappa, allemaal nieuwe bloempjes!’ juichte hij enthousiast, terwijl hij langs en over de rolstoel probeert heen te kijken die ik naast zijn kinderzitje had gestouwd. De echte preek kwam in één keer bij me binnen: ‘Zie, ik maak alle dingen nieuw!’ (Op. 21:5).
Saint K9® Blog
Publicaties, podcast transcripten
Updates, belevenissen & brainwaves
Alle Artikelen
Terug naar het overzicht